Wat zullen ze me dankbaar zijn
De tocht bij de voordeur verklapt dat het buiten stervenskoud is. Met een stijve nek, lichte tegenzin en een half gedraaide sigaret, opent hij de deur naar buiten. De kou doet het lijken alsof zijn peuk al brandt, maar het is slechts de condens.
Hij vouwt zijn sigaret dicht, zet zijn capuchon op en stapt naar buiten. De resterende tabak veegt hij af aan zijn enige maar versleten jas. “Lelijker wordt hij er toch niet van”, grapte hij ooit. Dat is inmiddels twee jaar terug.
Gelukkig is zijn jas inmiddels wel weer droog.
Hij wandelt de trap af en ziet de overbuurman van achter zijn laptop zielloos uit zijn raam staren, alsof al zijn collega’s ziek zijn en hij als enige over is om de deadlines te halen. Hij denkt niet ‘waarom ik?’ Hij denkt ‘waarom ik niet?’
In de weerspiegeling van het raam ziet hij dat zijn rechterwang inmiddels felblauw is. Hij steekt zijn hand op naar de buurman, maar die kijkt snel weer naar zijn laptop. ‘Vast een belangrijk mailtje.’, mompelt hij terwijl hij verder loopt.
Zijn dagelijkse rondje door de wijk bestaat eigenlijk uit niet veel meer dan het halen van een magnetronmaaltijd, blikken bier en sigaretten. Eens in de paar dagen pint hij daar een paar briefjes van € 20 bij, voor de dope.
Vroeger was het cocaïne wat de klok sloeg, maar sinds zijn ontslag en debuut in de WW is dat niet meer te betalen. Iedere ochtend start daarom met speed. In de loop van de middag komt daar GHB bij. Hasj helpt hem constant te vluchten voor de waan van alledag, voor hem bestaande uit blauwe enveloppen en deurwaarders bij de vleet. Mentaal is hij sneller dan iedereen.
Zijn dagen sluit hij af met wiet. Zo kan de nachtrust hem omhelzen, omdat niemand anders dat echt doet.
Het rondje dat hij loopt is inmiddels wel een stuk langer dan eerder. Sinds hij weigerde een mondkapje te dragen en de medewerkers uitmaakte voor schapen, is hij niet meer welkom in de supermarkt om de hoek. Hij loopt nu naar de supermarkt verderop, waar hij merkt dat meerdere mensen hem vreemd aankijken.
Met mondkapje, maar zonder begrip rekent hij zijn boodschappen af en slentert weer naar huis.
Corona kan hem worden gestolen. En een vaccin al helemaal. Hij vertrouwt het allemaal niet. ‘Je weet niet wat je binnenkrijgt!’, raast hij regelmatig tegen mensen om hem heen.
De bel gaat. Hij loopt naar beneden en rekent voor € 60 speed en GHB af bij zijn vaste dealer en beste vriend.
‘Tot volgende week!’, roept hij terwijl hij de deur dichttrekt.
Veel vrienden heeft hij verder niet, behalve de gelijkgestemden met wie hij gisteren op pad was. Die groep werd de laatste maanden groter, hechter en gevaarlijker. Helemaal toen de avondklok inging. Ondanks dat hij na 21.00 uur nooit buiten komt, is hij er fel op tegen.
Het was gisteren dan ook flink raak. Rellen op het Museumplein, vechtend voor het vaderland. Messen, stenen en zwaar vuurwerk, alles vloog door de lucht in de hoop agenten te verwonden. Want wat verloochenen ze hun afkomst, vechtend voor de vijand. Nadat de politie het plein schoonveegde, keerde hij huiswaarts.
Met pijn in het gezicht en een nat pak arriveerde hij bij zijn voordeur. Hij stapte naar binnen, hing zijn jas op en plofte neer op de bank om zijn dagelijkse jointje te draaien. Later in bed dacht hij er nog even over na.
‘Wat zullen ze me dankbaar zijn.’